Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [7]Een hard gezicht is mij te kennen gegeven: [8]die trouweloze handelt trouwelooslijk, en die verstoorder verstoort; [9]trek op, [10]o Elam! [11]beleger ze, [12]o Media! [13]Ik heb al [14]haar zuchting doen ophouden. 7. De eerste woorden van vs.2 zijn de woorden van den profeet, die hier zijn last, dit is hetgeen hem in een gezicht van God was te kennen gegeven, hard noemt, omdat God de Babyloniers daardoor dreigde zwaarlijk te zullen straffen. 8. Hier spreekt God van den koning van Babel, die in zijn gewone trouweloosheid en verstoring van andere natien dagelijks was voortvarende en velen onder zijne tirannie deed zuchten. 9. Te weten om de Babyloniers te straffen. 10. Dat is, gij Elamieten; dat is, gij Perzen, gelijk Hand.2:9. 11. Te weten de stad Babel, of belegert hem te weten den koning van Babel. 12. Dat is, gij Meden. Hier noemt God de Heere die natien, [te weten de Perzen en Meden] door welke Hij honderd en zeventig jaren daarna, zo enigen rekenen, het koninkrijk van Babylonie verstoren zou. 13. Of, Ik zal hare zuchting doen ophouden. 14. Te weten van het Joodse volk, hetwelk zo in de stad als in het ganse rijk van Babel was zuchtende vanwege de langdurige gevangenschap, uit welke zij eindelijk door den koning Cyrus zijn verlost geworden, latende hen naar hun vaderland trekken, nadat hij Babel had ingenomen. Doch enigen nemen het laatste lid van vs.2 in dezen zin: Ik zal een einde maken aan al het zuchten der Babyloniers, te weten der goddeloze Babyloniers. En zo is het dan zoveel gezegd als: Ik zal het zuchten, door de goddeloze Babyloniers veroorzaakt, doen ophouden. Dusdanige manier van spreken is ook Gen.18:20: het geroep van Sodom; dat is, door die van Sodom veroorzaakt.